De salderingsregeling blijft in haar huidige vorm gehandhaafd tot 2023. Vanaf dat jaar wordt de regeling tot 2031 stapsgewijs afgebouwd naar 0. Minister Wiebes maakte afgelopen maart het definitieve afbouwpad van de salderingsregeling bekend. Eigenaren van zonnepanelen mogen vanaf 2023 ieder jaar 9 procent minder salderen en in 2031 niet meer salderen. De terugverdientijd voor zonnepanelen is naast het afbouwpad van salderen afhankelijk van een groot aantal factoren waaronder het aandeel direct eigen gebruik, het elektriciteitstarief inclusief belastingen voor de gesaldeerde elektriciteit en de terugleververgoeding voor elektriciteit die niet gesaldeerd mag worden. TNO presenteerde afgelopen maart een rekenmodel waarmee het effect van de afbouw van de salderingsregeling op de terugverdientijd van investeringen in zonnepanelen voor consumenten, scholen en het mkb in kaart is gebracht.
Slimme meter
Onderdeel van de afbouw van de salderingsregeling is de verplichting voor kleinverbruikers om te beschikken over een meetinrichting die de afname en invoeding van stroom afzonderlijk kan meten. ‘Het kan hier gaan om een slimme meter of een digitale meter die niet op afstand uitleesbaar is’, duidt minister Wiebes. ‘Er is voor gekozen deze verplichting voor alle kleinverbruikers in het leven te roepen in plaats van alleen de kleinverbruikers die zonnepanelen hebben, omdat niet sluitend na te gaan is wie wel en wie geen zonnepanelen heeft. Door de verplichting van een dergelijke meetinrichting voor alle kleinverbruikers te introduceren, kunnen zonnepaneelhouders niet langer met een ferrarismeter feitelijk blijven salderen.’
Digitale meter
Als een kleinverbruiker een slimme meter weigert, dan zal dus een niet op afstand uitleesbare meetinrichting die de afname en invoeding afzonderlijk kan meten ter beschikking worden gesteld; de zogenaamde digitale meter. Behalve voor zonnepanelen is het volgens Wiebes ook voor andere ontwikkelingen zoals elektrische auto’s en batterijen voor lokale opslag van elektriciteit belangrijk om over een slimme of digitale meter te beschikken. ‘De huidige verwachting is dat eind 2020 circa 80 procent van alle kleinverbruikers over een slimme meter beschikt als resultaat van de huidige aanbieding van de slimme meter door de netbeheerders aan alle kleinverbruikers. Van de resterende 20 procent die niet over een slimme meter beschikt, heeft een deel een meetinrichting die afname en invoeding afzonderlijk kan meten en heeft een deel nog een terugdraaimeter die dit niet kan. Om te bewerkstelligen dat kleinverbruikers tijdig beschikken over een meetinrichting die afname en invoeding afzonderlijk kan meten, is een verplichting voor kleinverbruikers opgenomen over een dergelijke meetinrichting te beschikken.’
Handhaving
De verplichting geldt “vanaf het moment dat de netbeheerder een dergelijke meetinrichting aan de betreffende kleinverbruiker ter beschikking heeft gesteld. Daartoe zullen netbeheerders de taak krijgen om gedurende 2 jaar – van begin 2021 tot begin 2023 – alle kleinverbruikers die nog niet beschikken over een meetinrichting die de afname en invoeding apart kan meten nogmaals een aanbod te doen. Kleinverbruikers behouden daarbij de huidige wettelijke mogelijkheid om de communicatiemodule van de slimme meter uit te zetten.” Weigert de kleinverbruiker de installatie van de digitale of slimme meter, dan is de netbeheerder verplicht dit te melden aan het Agentschap Telecom, zodat die namens de minister de kleinverbruikers nogmaals kan wijzen op de verplichting. Indien een kleinverbruiker hierna nog steeds geen geschikte meetinrichting laat installeren, zal het handhavingstraject worden ingezet. De handhaving is erop gericht om de kleinverbruiker alsnog aan de verplichting te laten voldoen.
Wanneer een kleinverbruiker niet meewerkt, kan het Agentschap Telecom uiteindelijk een last onder dwangsom aan de betreffende kleinverbruiker opleggen om deze te bewegen alsnog aan de verplichting te voldoen. Voor de handhaving krijgt het Agentschap Telecom toegang tot naam en adresgegevens van kleinverbruikers die niet over de juiste meetinrichting beschikken en de gegevens over de aansluiting op het elektriciteitsnet (EAN code) en meetinrichting (type) van de betrokken kleinverbruiker. Deze gegevens kan de toezichthouder opvragen bij de netbeheerder en leverancier van de betreffende kleinverbruiker.